-
1 Bahn
〈v.; Bahn, Bahnen〉2 weg, pad ⇒ spoor, baan6 spoor(weg) ⇒ spoorlijn, Spoorwegen♦voorbeelden:sich in neuen Bahnen bewegen • nieuwe wegen bewandelenBahn frei! • uit de weg!freie Bahn haben • vrij spel hebbenauf die abschüssige, schiefe Bahn geraten, kommen • op een hellend vlak geraken, op het verkeerde pad terechtkomen〈 figuurlijk〉 sich Bahn brechen • baan breken, zich een weg banenden neuen Ideen Bahn brechen • de nieuwe ideeën veld doen winnen -
2 jemanden aus der Bahn werfen
jemanden aus der Bahn werfenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden aus der Bahn werfen
-
3 Gleis
〈o.; Gleises, Gleise〉2 spoor, perron3 〈 figuurlijk〉loop, baan ⇒ sleur, gewoonte♦voorbeelden:3 alles geht im alten Gleis weiter • alles blijft bij het oude, alles volgt zijn oude sleursich in ausgefahrenen Gleisen bewegen • de oude sleur volgenauf, in ein falsches Gleis geraten • op een verkeerd spoor (terecht)komenauf ein totes Gleis geraten • op een dood spoor terechtkomen, belanden; doodbloedenjemanden auf ein totes Gleis, aufs tote Gleis schieben • iemand uitrangeren, uitschakelenetwas auf ein totes Gleis, aufs tote Gleis schieben • iets in de ijskast zetten, laten doodbloedenjemanden aus dem Gleis bringen, werfen • iemand uit zijn gewone doen, in de war brengenetwas wieder ins (rechte) Gleis bringen • iets weer in de juiste banen leidenins (rechte) Gleis kommen • in orde komen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский